Frictie op de geheime werkvloer
Door Peter Mom en Marco de Lange
Hoe functioneert de geheime dienst eigenlijk? En hoe is dat functioneren geregeld in wetten, regels en voorschriften? Zulke vragen kunnen opkomen sinds vorig jaar de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) door het parlement kwam en ook sinds enkele Amsterdamse studenten een referendum over die nieuwe wet voor elkaar kregen. Die bezorgt de diensten fors meer bevoegdheden. Nederland heeft een Militaire en een Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD en AIVD). In deze verkenning gaat het over de AIVD en zijn activiteiten binnen Nederland. Belangrijk aandachtsgebied sinds begin deze eeuw: terrorisme en radicalisering.
Erachter komen wat de dienst uitvoert en hoe hij dat doet is niet eenvoudig. Vragen naar het hoe betekent informeren naar de manier waarop men iets doet. Naar de werkwijze, met andere woorden. En dat is nu net iets, waarover de AIVD de kaken stijf op elkaar houdt. Datzelfde geldt voor vragen naar het wat. En zelfs voor wat men niet doet, want dat kan iets zeggen over wat men dan wel uitvoert. Commentaar leveren op berichten in de media zie je de AIVD evenmin gauw doen. Men laat liever een onjuist beeld in stand dan door het te corrigeren prijs te geven hoe men werkt of wat men weet. Dat zou operaties of personen (medewerkers en informanten) in gevaar kunnen brengen. Ook in ‘ambtsberichten’, waarmee de AIVD andere organisaties informeert over zaken die voor die instanties van belang kunnen zijn, bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie (OM) of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), omschrijft de dienst zijn kennis zodanig, dat geen geheime informatie naar buiten komt.
Het opereren van de AIVD (en de MIVD) is geregeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, de Wiv 2002, die nu vervangen wordt door de Wiv 2017. Wat verder over het wat en hoe bekend is, weten we vooral door anderen. Dat zijn met name onderzoekers en toezichtsorganen. Zo huist in gebouw 35 van de Frederikkazerne in Den Haag de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), bestaande uit twee personen met een carrière bij het Openbaar Ministerie en één afkomstig van de politie. Het drietal beoordeelt of de Wiv juist wordt uitgevoerd. Bevindingen en adviezen legt de CTIVD neer in openbare toezichtsrapporten, waarvan de commissie er sinds haar instelling in 2002 55 heeft gepubliceerd. Voordat die documenten publiek worden gemaakt worden ze nauwkeurig gescreend op informatie die geheim moet blijven.
Deze verkenning is vooral uitgevoerd aan de hand van zulke open bronnen. We wilden proberen te schetsen hoe de AIVD in Nederland opereert en hoe de samenwerking met andere, voor een deel regionale en lokale, organisaties is geregeld en verloopt. Wat na raadpleging van slechts enkele documenten al kan worden vastgesteld, is dat formele regelingen nogal eens tekortschieten en aanbevelingen om daarin verbetering te brengen, jarenlang niet worden opgevolgd.
Regionale inlichtingendiensten
Bij binnenlands opereren van de AIVD spelen naast de dienst zelf twee organisaties een grote rol: de inlichtingendiensten van politie en Koninklijke Marechaussee en de Contra Terrorisme Infobox (CT Infobox).
Eerst de inlichtingendiensten. Die zijn het eerste decennium van deze eeuw in omvang verdubbeld en soms verdriedubbeld. Ze worden wel omschreven als de ‘ogen en oren‘ van de geheime dienst in de samenleving. In een ook wel gebruikte typering vormt ‘haarvaten van de samenleving’ het kernbegrip. De politie staat midden in de maatschappij en weet dus het beste wat in steden en dorpen, in wijken en buurten omgaat, is de gedachte. De inlichtingendiensten zijn de lokaal en regionaal vooruitgeschoven posten van de geheime dienst. Ze hebben een lange geschiedenis.
Tot 1994 telt Nederland 148 korpsen gemeentepolitie en 17 districten rijkspolitie. Elk rijkspolitiedistrict heeft een Districtsinlichtingendienst (DID) en lokaal zijn er 148 PID’en. Waar de P voor staat is afhankelijk van de bron. In het ene document is sprake van een Politie Inlichtingendienst, in het andere van een Politieke en ook komt Plaatselijke voor. De geheime dienst heet in die jaren nog BVD, Binnenlandse Veiligheidsdienst.
De reorganisatie van het politiebestel, die april 1994 zijn beslag krijgt, maakt een einde aan de gemeente- en rijkspolitie en resulteert in 25 regionale politiekorpsen. Die krijgen allemaal een Regionale Inlichtingendienst (RID), een afdeling van de politie. Deze situatie duurt tot januari 2013, als door verdere schaalvergroting de nationale politie ontstaat. De BVD is inmiddels in 2002, met de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van dat jaar, AIVD geworden.
De RID bestaat uit politiemedewerkers en heeft twee taken: inlichtingen verzamelen over bedreigingen van de openbare orde en over die van de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid en andere gewichtige belangen van de staat. Bij beide taken gaat het om het heimelijk inwinnen van informatie, maar de taken zelf verschillen fundamenteel van elkaar en zijn vele jaren lang aanleiding voor discussie en frictie op de geheime werkvloer. Voor de openbare orde is de burgemeester verantwoordelijk en gebeurt het werk door de RID op basis van de Politiewet en de Gemeentewet. Voor wat de RID doet aan het beschermen van de democratische rechtsorde en staatsveiligheid, draagt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), onder wie de AIVD valt, verantwoordelijkheid. Voor deze Wiv-taken, ook wel ‘artikel 60-taken’ genoemd, worden de politiemensen van een RID aangestuurd door de AIVD. Zij doen hun werk op basis van (artikel 60 van) de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Vóór de Wiv 2002 was er een Wiv 1987, de eerste wet voor het inlichtingenwerk. Voor 1987 was het opereren van de BVD gereguleerd door een ‘vertrouwelijk’ Koninklijk Besluit uit 1949 (dat in 1972 werd gepubliceerd, twee jaar nadat het jonge VVD-Kamerlid Hans Wiegel daartoe van premier Piet de Jong een toezegging had losgekregen). Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Wiv 1987 noemde PvdA-Kamerlid Rein Hummel de samenwerking tussen BVD en politie ‘onverteerbaar, onbegrijpelijk en uitzonderlijk onverstandig’, roept de in 2005 vermoorde Nijmeegse activist Louis Sévèke in herinnering in zijn bijdrage aan het boek Welingelichte kringen (Buro Jansen & Janssen, 1995). Het is interessant de handelingen van de Tweede Kamer van 30 oktober 1985 erop na te slaan om te zien wat Hummel (1947-2013) nog meer naar voren bracht.
“Onverteerbaar, onbegrijpelijk en uitzonderlijk onverstandig is het voorstel, te bepalen dat de districtscommandanten, de commandant van de dienst-luchtvaart van het Korps Rijkspolitie alsmede de korpschefs in gemeenten met gemeentepolitie, werkzaamheden ten behoeve van de BVD verrichten. Van de vele zwaarwegende bezwaren noem ik er drie.
De taak van de politie is volstrekt anders dan die van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De taken op het terrein van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde door het opsporen van strafbare feiten, de hulpverlening aan hen die dat behoeven en de ordehandhaving zijn fundamenteel anders dan die van de BVD. Het aanwijzen van genoemde politiechefs tot medewerkers van de BVD maakt de politie feitelijk tot het verlengstuk van de BVD. Dat is onbegrijpelijk, erger nog, het is onvoorstelbaar dom en verwerpelijk.
Een ander bezwaar: ook al zou er geen onverenigbaarheid zijn van de taken van de politie en de BVD, dan nog zou gelden dat dit voorstel de pogingen, tot een betere verstandhouding te komen tussen politie en publiek, zou ruïneren. Wij hebben gelukkig de tijd achter ons liggen waarin congressen plaatsvonden over het onderwerp 'Politie, vriend of vijand?' Het voorstel, de politie tot verlengstuk van de BVD te maken, brengt zo op zijn minst die tijd weer terug. Wij vragen ons af, hoe een mens erop komt!
Een volgend bezwaar betreft de verhouding van bij voorbeeld een korpschef in een gemeente met gemeentepolitie tot degene die het bestuurlijk gezag over hem heeft, namelijk de burgemeester. Het is van tweeën een: of de korpschef is, ook als hij of zij werkzaam is als BVD-medewerker, onderworpen aan het bestuurlijk gezag van de burgemeester, of het voorstel is een ernstige inbreuk op de bevoegdheden van de burgemeester. In het eerste geval wordt de burgemeester geplaatst in het verlengde van de BVD; dat kan niet. In het tweede geval wordt de verhouding tussen de meeste burgemeesters en de korpschefs, zoal niet verstoord dan toch onder zware druk gezet. Al met al hebben wij – ik probeer het woord 'principieel' te vermijden – fundamentele bezwaren tegen het voorstel. Daarom hebben wij een amendement ingediend om dit ongelukkige voorstel uit het wetsontwerp te halen.”
PvdA-Kamerlid Rein Hummel in Handelingen II 1985-1986, p. 946
Hummel zag de ‘onverteerbare, onbegrijpelijke en uitzonderlijk onverstandige’ voornemens toch realiteit worden. Zijn woorden hielden een vrij accurate voorspelling in van wat ruim 25 jaar wrijving zou gaan opleveren: de uitvoering van artikel 60-taken en openbare orde-taken binnen één politieonderdeel.
Je zou denken dat het makkelijk is als lieden die zich met dezelfde dingen bezighouden, zoals contact onderhouden met informanten om op de hoogte te raken van zekere risico’s, bij elkaar zitten. Soms zijn beide taken in één persoon verenigd. Maar de op basis van verschillende regelgeving verzamelde informatie mag niet door elkaar gaan lopen. Zo moet de informatie in verschillende, al dan niet geautomatiseerde administraties worden opgeslagen. De scheiding tussen beide werelden is niet alleen voorgeschreven op de werkvloer, maar geldt ook een niveau hoger. AIVD-informatie mag niet zonder meer worden doorgegeven aan de burgemeester, die verantwoordelijk is voor de OO-taak.
‘Openbare orde’ onduidelijk
Complicerende factor hierbij is dat niet altijd duidelijk is wat ‘openbare orde’ precies inhoudt. Jaren achtereen signaleren onderzoekers dat een eenduidige omschrijving ontbreekt. Daarbij komt dat de artikel 60-taken en de openbare orde-taken in elkaar overlopen. Wanneer bijvoorbeeld de politie op basis van AIVD-informatie een actie tegen Syriëgangers uitvoert, kan dat op de omgeving een zodanige uitwerking hebben dat de openbare orde in gevaar komt. Als de burgemeester op grond van de wettelijke AIVD-verplichting tot geheimhouding niet optimaal is geïnformeerd, kan dat zijn slagkracht verminderen bij de handhaving van de openbare orde.
Een oud-AIVD’er, Kees Jan Dellebeke, schetst desgevraagd hoe het tweepettenkarakter van de RID in het dagelijks werk kan schuren: Een openbare orde-man runt een voetbalhooligan als informant en krijgt iets te horen over een knaap die aan het radicaliseren is. Op zich kan hij niets met die informatie. Wel kan hij een volgende keer een Wiv-collega meenemen. Maar niet iedereen zal daar happig op zijn, want als van de radicaliserende hooligan een al te grote dreiging begint uit te gaan kan de Wiv-man de bron overnemen en is zijn OO-collega diens informant kwijt.
In 2004 stelt een evaluatiecommissie fundamentele vragen bij de dubbele taak van de RID en bij de aansturing vanuit de AIVD:
“De Commissie constateert de navolgende knelpunten rond het functioneren van de RID-en in relatie tot de AIVD. De RID-en zijn feitelijk afhankelijk van de korpschef en de korpsbeheerder. De RID-en zijn binnen de regionale korpsen veelal kwantitatief en kwalitatief stiefkinderen. Teams binnen de AIVD zetten hun eigen vragen uit bij de RID, zonder dat de vragen onderling afgestemd worden. Dit leidt tot een overbelasting van de beperkte capaciteit van de RID-en. Dit wordt aangepakt door de invoering van het Inlichtingenbehoefteplan.
De Commissie constateert dat de afgelopen jaren vanuit de AIVD vele pogingen zijn gedaan om de relatie met de RID-en en de kwaliteit van de RID-en te verbeteren. Dit heeft naar het oordeel van de Commissie maar beperkt resultaat opgeleverd. De
dubbelrol van de RID-en levert in de praktijk verwarring op. De Commissie onderschrijft het belang van een nauw contact tussen de AIVD en de regionale korpsen. De Commissie vraagt zich af in hoeverre de huidige constructie met de RID-en daarvoor het meest geschikt is.”
Commissie Bestuurlijke Evaluatie Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, De AIVD in verandering (2004)
Ook de toezichthoudende CTIVD laat zich over de pettenkwestie uit. In een rapport van december 2007 over de samenwerking van de AIVD met de politie (RID) en de Koninklijke Marechaussee (Kmar, die voor artikel 60-taken de Bijzondere Dienst en de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten kent) signaleert de CTIVD toenemende overlap.
“In de praktijk blijkt dat er een zekere overlap bestaat tussen de taak op grond van de WIV 2002 en de openbare orde-taak. Op een aantal onderzoeksvelden bestaat deze overlap al gedurende een langere tijd, bijvoorbeeld bij het onderzoek naar links- en rechtsextremisme. Deze onderzoeksvelden behoren tot het takenpakket van de AIVD, maar kunnen ook van belang zijn in het kader van de openbare orde (bijvoorbeeld in geval van demonstraties).
De afgelopen jaren is de overlap echter ook naar voren gekomen bij een ander onderzoeksveld, te weten het onderzoek naar radicalisering. Het blijkt dat veel RID’en in grote mate onderzoek verrichten op dit terrein op basis van de openbare orde-taak, terwijl zij hiervoor ook (kunnen) worden ingezet door de AIVD.”
CTIVD, Toezichtsrapport nr. 16 Inzake het onderzoek naar de samenwerking tussen de AIVD en de Regionale Inlichtingendiensten resp. de Koninklijke marechaussee, 2007.
De commissie constateert ook dat voor de OO-taak wel eens bijzondere bevoegdheden, zoals het stelselmatig observeren van personen, worden toegepast terwijl dat niet mag. Voor het bestrijden van bedreigingen van de openbare orde heeft de RID zich te richten op groepen, AIVD-werk mag gericht zijn op individuele personen. Door die ruime inzet van bevoegdheden vreest de CTIVD strijdigheid met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en bepleit daarom een deugdelijke wettelijke regeling van de OO-activiteiten.
Die activiteiten mogen dan hun basis vinden in de Politiewet en de Gemeentewet, wat wel en niet mag bij de uitvoering van het inlichtingenwerk ter bescherming van de openbare orde regelen die wetten niet. Wel bestaat er een Handleiding Informatie Inwinning Openbare Orde (2000). Die ‘wordt unaniem door respondenten als ontoereikend ervaren’, rapporteert in 2009 Bob Hoogenboom, hoogleraar Forensic Business Studies aan Nyenrode Business Universiteit en bijzonder hoogleraar Politiestudies en Veiligheidsvraagstukken aan de Vrije Universiteit Amsterdam. “De Handleiding is niet specifiek en concreet genoeg en laat daardoor interpretatiemogelijkheden toe.” Hoogenboom heeft zijn rapport ‘Spelers op zoek naar regels en scheidsrechters’ als titel meegegeven. Hij verbaast zich over de onverschilligheid van de beleidsmakers.
“Het is opmerkelijk dat voor een zo belangrijke en tegelijkertijd gevoelige overheidstaak betrekkelijk weinig richtinggevende kaders bestaan. Ook is het opmerkelijk dat deze feitelijke situatie relatief lang kan blijven voortbestaan. Al bij de invoering van de Handleiding is hierop gewezen. Bovendien is het opmerkelijk dat in de Handleiding wordt gewezen op de noodzaak een aantal onderwerpen nader te laten uitwerken (visie op openbare orde, betalingen aan informanten en nadere uitwerking van bevoegdheden), maar dat hieraan in de periode 2000-2008 weinig opvolging is gegeven. Er lijkt sprake te zijn van een zekere mate van nondecision in een aantal beleidsprocessen: aanbevolen nadere regelingen en/of uitwerking van standpunten vindt niet plaats of wordt doorgeschoven in de tijd.”
Bob Hoogenboom, Spelers op zoek naar regels en scheidsrechters. Informatie Inwinning Openbare Orde door de Regionale Inlichtingendienst, 2009.
Waar voor artikel 60-activiteiten door de RID de CTIVD in de gaten houdt of het er correct aan toegaat, ontbreekt zo’n orgaan op het terrein van de openbare orde. Formeel is het gezag in handen van de burgemeester, maar, zoals Hoogenboom, vaststelt: “Materieel bepaalt het hoofd van de RID dit. De burgemeesters hebben niet of nauwelijks een rol in het aangeven van prioriteiten of onderwerpen, laat staan in het aangeven van operationele processen.”
De hoogleraar verwijst daarbij naar een werkgroep onder leiding van toenmalig secretaris-generaal Jan-Willem Holtslag van het ministerie van BZK, die zich met die materie heeft beziggehouden. In overheidsdocumenten wordt dat gezelschap ‘Commissie Holtslag’ genoemd, terwijl het zichzelf in zijn rapport ‘Vaste verbindingen’ van 2005 omschrijft als ‘Werkgroep gegevensverstrekking – burgemeesters’ en het ook opduikt als ‘Werkgroep gegevensverstrekking – lokaal bestuur’, waarna in september 2010 de nieuwe minister van BZK in diens ‘introductiedossier’ dan maar wordt bijgepraat over de verrichtingen van de ‘Werkgroep Gegevensverstrekking lokaal bestuur/burgemeesters (de werkgroep-Holtslag)’. Hoe ook genaamd, de werkgroep was ingesteld naar aanleiding van gerezen vragen ‘omtrent de gegevensuitwisseling tussen landelijke instanties en de burgemeester’. Dat ging onder meer om een AIVD-onderzoek naar de Hofstadgroep in Amsterdam en de aanhouding van leden daarvan door een arrestatieteam van de politie in een woning in het Haagse Laakkwartier, die door de AIVD van afluisterapparatuur was voorzien. Twee politiemensen raakten daarbij ernstig gewond door een vanuit het huis gegooide handgranaat.
De werkgroep doet aanbevelingen voor verbetering van de informatievoorziening richting burgemeester. Zo zou ‘de samenwerkingsregeling terrorismebestrijding’ moeten worden geactualiseerd (een document dat we overigens uitsluitend in het rapport van de werkgroep tegenkomen en dat bij de AIVD volgens een woordvoerder niet bekend, maar ‘waarschijnlijk niet meer van toepassing’ is). De werkgroep wil na haar rapportage in 2005 niet ontbonden worden, maar een jaar later kijken hoe het met de uitvoering van haar aanbevelingen staat en eventuele knelpunten blootleggen. Want: “Het vooruitzicht dat een dergelijke beoordeling zal plaatsvinden, kan een positief effect hebben op de praktijk.” Dat oordeel en de knelpunten zullen dan beschreven worden in ‘Vaste verbindingen II’.
Onvaste verbindingen - op zoek naar een niet onbelangrijk rapport
De follow-up van ‘Vaste verbindingen I’ is nog niet zo makkelijk te vinden. Klik hier voor een opmerkelijk verhaal over wat ervan is terechtgekomen.
Vaste verbindingen I krijgt geen follow-up. Althans niet van de werkgroep-Holtslag. Maar, staat in december 2009 in een lijst van toezeggingen aan de Kamer: “Het onderwerp wordt wel meegenomen in het werkplan dat door het nctb wordt opgesteld naar aanleiding van het rapport van de commissie Suyver. De verwachting is dat dit begin 2010 gereed is.” NCTb staat voor Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, een in 2004 opgerichte organisatie, die na een fusie met twee andere organisaties in 2012 Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heet. Jan Suyver was in de jaren negentig secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. Zijn ‘Commissie evaluatie antiterrorismebeleid’ brengt in mei 2009 het rapport ‘Naar een integrale evaluatie van antiterrorismemaatregelen’ uit, waarin het onderwerp kort aandacht krijgt.
“Het belang van bronbescherming van de AIVD en de wens van burgemeesters om zoveel mogelijk bruikbare informatie te ontvangen en te kunnen gebruiken, komen – begrijpelijkerwijs – af en toe met elkaar in conflict. Het lokale bestuur ervaart gebrekkige en onvolledige informatievoorziening als probleem. Het is bestuurlijke autoriteiten in voorkomend geval niet altijd duidelijk welke informatie voorhanden is en tot op welke hoogte deze wordt gedeeld. Ook is voor bestuurlijke autoriteiten niet altijd helder wie in voorkomend geval verantwoordelijk is om actie te nemen. In het bijzonder in situaties waarin actie wordt gevraagd van de lokale driehoek, is actieve informatievoorziening vanuit de inlichtingendiensten een concrete wens. Voorts is het mogelijk – al heeft de Commissie geen kennis van concrete voorvallen – dat activiteiten die bestuurlijke autoriteiten ontplooien, het werk van de AIVD doorkruisen. Overigens heeft de Commissie Holtslag in dit verband reeds aanbevelingen gedaan voor de verstrekking van AIVD-informatie aan het bestuur. Ook hier geldt dat het beeld dat de Commissie van de uitvoeringspraktijk heeft, slechts is gebaseerd op enkele gesprekken. Toekomstig evaluatieonderzoek vergt een nadere verkenning van dit terrein.”
Commissie evaluatie antiterrorismebeleid, Naar een integrale evaluatie van antiterrorismemaatregelen, 2009.
‘Toekomstig evaluatieonderzoek’, schrijft de evaluatiecommissie. Het onderwerp zou worden meegenomen in een op het rapport-Suyver te baseren ‘werkplan’. In januari 2010 gaat inderdaad een plan naar de Tweede Kamer. Maar het woord ‘burgemeester’ komt daar niet in voor. De uitvoering van dat werkplan krijgt gestalte in de in januari 2011 verschijnende evaluatie ‘Antiterrorismemaatregelen in Nederland in het eerste decennium van de 21e eeuw’. Dat wijdt wel enige woorden aan het zes jaar eerder door Holtslag geagendeerde onderwerp. Die blijven echter beperkt tot een korte samenvatting van de aanbevelingen en de mededeling dat ze ‘door de minister van BZK integraal overgenomen’ zijn. Maar of overnemen hetzelfde is als opvolgen vermeldt het stuk niet.
Neerbuigende AIVD’ers
Tot nu toe gaat dit verhaal vooral over wrijving tussen twee taken binnen de RID. Maar ook in de verhouding tussen artikel 60-medewerkers van de RID en de AIVD (die hen moet aansturen) is het niet altijd botertje tot de boom. Nogal eens willen mensen van de geheime dienst een RID’er in de provincie niet helemaal voor vol aanzien. In 2007 schrijft de CTIVD al (of nog): “Het is van groot belang dat de RID’ers binnen de AIVD (in functionele zin) beschouwd worden als AIVD-collega’s, als de buitenposten van de AIVD. Dit is nog niet bij alle AIVD-medewerkers het geval, waardoor er soms sprake is van een zekere terughoudendheid.” En Hoogenboom citeert in 2009 een RID-medewerker: “Er wordt gesproken over het feit dat wij een volwaardig lid zijn van de AIVD-familie, maar feitelijk is dat anders en zijn wij een soort veredelde postbus.” Het zou zijn voorgekomen dat een RID’er voor ‘een tribunaal van 12 AIVD’ers’ de oren werden gewassen. Een AIVD’er zegt: “Binnen de politie wordt wel gesproken over intelligence, maar hier in het huis lacht een aantal mensen hierom.” Hoogenbooms respondenten zien wel verbetering, maar in 2009 komen de woorden ‘hautain’ en ‘neerbuigend’ nog altijd voor als RID’ers AIVD-gedrag beschrijven.
De voorbeelden duiden op een onprettige werksfeer, maar schetsen tevens een fundamenteel gebrek aan onderling vertrouwen, wat direct een negatieve uitwerking heeft op de effectiviteit van de samenwerking. Toch was er al vanaf 1992 aandacht voor. Eerst in de vorm van een tijdelijk project onder de naam Hermandad, later voortgezet als permanent bureau. Dat wordt verantwoordelijk voor de relatie van de AIVD met de vooruitgeschoven posten bij politie en Kmar, die bij bureau Hermandad elk een eigen accountmanager krijgen. Deze monitort de voortgang van de uitvoering van in Inlichtingenbehoefteplannen (IBP’en) vastgelegde afspraken en is het eerste aanspreekpunt. Althans procesmatig. Inhoudelijk doen de operationele teams van de AIVD de sturing. Tussen 2003 en 2006 is in een speciaal project ‘Keten en kwaliteit AIVD-politie-RID’ aan de samenwerking gesleuteld. In 2007 wordt dat sleutelen voortgezet in een (breder) project ‘Bruggenhoofd’.
Overigens moesten er om het openbare orde-werk te structureren en overlap met AIVD-taken tegen te gaan ook Inlichtingenbehoefteplannen komen, maar dat is volgens de CTIVD in 2007 ‘niet overal van de grond gekomen’.
Intussen loopt ook qua automatisering niet alles op rolletjes.
“De Commissie constateert dat in beginsel elke RID zijn eigen geautomatiseerde systeem heeft met bijbehorende (uitgebreide of beperkte) mogelijkheden. Het is aan te bevelen om één landelijk, gevalideerd systeem in te voeren voor alle RID’en. Kennelijk heeft het invoeren van een dergelijk systeem vertraging opgelopen.”
CTIVD, Toezichtsrapport nr. 16 Inzake het onderzoek naar de samenwerking tussen de AIVD en de Regionale Inlichtingendiensten resp. de Koninklijke marechaussee, 2007.
“Op automatiseringsgebied is de sturing nog onvolkomen. Het plan om de RID’en te integreren in de digitale infrastructuur van de AIVD bevindt zich in de implementatiefase, maar het zal naar verwachting nog een aantal jaren duren voordat dit plan is voltooid. De Commissie onderstreept het belang van deze integratie van de RID’en in de digitale werkprocessen van de AIVD. Hiermee zal niet alleen nauwer contact tussen medewerkers van de AIVD en RID’en mogelijk worden, maar zullen medewerkers van de RID’en ook in staat worden gesteld om direct zicht te verkrijgen op werkprocessen en de beschikbare informatie binnen de AIVD.”
CTIVD, Toezichtsrapport nr. 30b Inzake eerdere aanbevelingen van de Commissie betreffende de AIVD, 2012.
Contra Terrorisme Infobox
De Contra Terrorisme Infobox speelt een belangrijke rol in het opereren van de AIVD. Beter gezegd: in het opereren van de AIVD en samenwerkingspartners, want de CT Infobox is er voor de uitwisseling van informatie tussen een aantal organisaties. Ze wordt opgericht nadat op 11 maart 2004 bij een terroristische aanslag in Estación de Atocha, het grootste spoorwegstation van Madrid, en het kleinere station El Pozo 191 mensen de dood vonden. Exact een jaar later tekenen de eerste deelnemers een samenwerkingsconvenant. Op 11 maart 2005 zijn dat naast AIVD en MIVD de politie (destijds nog het Korps Landelijke Politiediensten, KLPD), het Openbaar Ministerie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Dat jaar start ook een pilot met de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), die in 2006 formeel toetreedt, evenals de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-NL).
Al snel na de start van de CT Infobox komen in de samenleving vragen op over wat het precies is, hoe erin wordt samengewerkt en welke mogelijkheden de samenwerking de infopartners in hun box biedt. Vragen die ook hun weg vinden naar het parlement. Ondanks dat de CT Infobox ‘nog volop in ontwikkeling’ verkeert en deze zoekende is ‘naar de juiste wijze van samenwerking en de juridische inbedding daarvan’, is dat voor de CTIVD in 2007 aanleiding voor een grondige doorlichting van het nieuwe fenomeen.
“De Commissie signaleert dat er ongerustheid bestaat dat binnen de CT Infobox sprake is van een ongebreidelde uitwisseling van informatie tussen de deelnemende diensten. Ook bestaat er bezorgdheid dat de CT Infobox misbruikt wordt om lastige gevallen ‘over de muur te gooien’ om zodoende een gedeelde verantwoordelijkheid te creëren voor de aanpak van deze gevallen en de zorg dat de CT Infobox uitgebreid wordt tot ver buiten de oorspronkelijke bedoeling en daardoor onbeheersbaar en onwerkbaar wordt.”
CTIVD, Toezichtsrapport nr. 12 Inzake het onderzoek naar de Contra Terrorisme Infobox, 2007.
De CT Infobox is een voortzetting van een voorziening die direct na de aanslagen in Madrid was gevormd. Dat was de ‘Analytische Cel’, een bij het KLPD gehuisvest samenwerkingsverband van dat landelijke politiekorps, AIVD en OM. Die cel werkte echter niet goed omdat de geheimhoudingsvoorschriften de AIVD te veel dwars zaten bij het delen van gegevens. De CT Infobox wordt ondergebracht bij de AIVD, waar deze beschikt over een van deelnemende partijen afgesloten ruimte en informatiesysteem, Victis, dat de AIVD speciaal hiervoor heeft ontwikkeld.
Wanneer een persoon bij een van de partners in onderzoek is, of is geweest, en het iemand betreft met betrokkenheid bij ‘(islamistisch) terrorisme en radicalisme of de ondersteuning daarvan’ (omschrijving CTIVD), komt deze voor opname in Victis in aanmerking. Ook moet van een opname de ‘meerwaarde’ worden beargumenteerd. Als over iemand ‘in het kader van een onderzoek naar islamistisch terrorisme […] op een gerichte wijze gegevens […] worden verzameld’ móet hij of zij zelfs worden aangemeld. De meeste aanmeldingen komen van de AIVD. Onduidelijkheid over wat op gerichte wijze gegevens verzamelen is, wordt opgelost door te bepalen dat daarvan sprake is als een aanvraag wordt gedaan om tegen iemand een bijzondere bevoegdheid in te zetten, zoals volgen en observeren, een woning doorzoeken, een computer hacken of de telefoon afluisteren.
De CTIVD stelt dat de intake ‘een diffuus beeld oplevert’. Waarom iemand voldoet aan de opnamecriteria ontbreekt vaak in intakeformulieren. Daardoor kan de beslissing over opname worden bemoeilijkt. Dit is temeer het geval bij groepen. Dan moet ieders rol binnen de groep worden beschreven en de mate waarin de criteria op elke persoon van toepassing zijn.
Strengste screening
Partnerorganisaties stellen medewerkers beschikbaar om in de CT Infobox te werken, waarvoor zij, net als AIVD’ers, een A+ screening moeten doorstaan. Daarbij wordt nagegaan of betrokkene, zijn of haar partner, familieleden en medebewoners voorkomen in registers van de AIVD, justitie en politie, en worden gesprekken gevoerd met door de betrokkene opgegeven personen (referenten) en door de AIVD geselecteerde personen (informanten). Zo beschreven gaat het om een A-onderzoek, voor vertrouwensfuncties bij de rijksoverheid en bepaalde politiefuncties. Het wordt A+ als genoemde registers voor een bredere kring rond betrokkene worden gecheckt.
Infoboxmedewerkers zoeken in de systemen van hun eigen organisatie naar gegevens over in Victis geregistreerde personen en brengen die (handmatig en in een vastgesteld format) daarheen over. Het combineren van deze verspreid opgeslagen gegevens in een ‘cv’ en het analyseren van dat geheel vanuit verschillende perspectieven moet dan dreigingen zichtbaar maken. Informatie verlaat de Infobox niet. De CT Infobox onderneemt zelf geen actie, maar adviseert partnerorganisaties tot het nemen van zekere maatregelen. Die maatregelen, schrijft minister Johan Remkes van BZK in maart 2005 aan de Kamer, kunnen van verschillende aard zijn: ‘inlichtingenmatig, strafrechtelijk, vreemdelingrechtelijk en in de sfeer van verstoring’. Organisaties beslissen zelf wat ze met de adviezen doen. Het doorzoeken van bestanden van de thuisorganisatie is een tijdslurpende en capaciteitvretende aangelegenheid, signaleert de CTIVD. Pogingen om daarin verandering te brengen schieten niet erg op.
“Momenteel moeten alle gegevensbestanden van de verschillende diensten handmatig worden nagegaan, welke stap bij elke persoon periodiek dient te worden herhaald. Dit is een tijdrovende bezigheid die een groot gedeelte van de huidige capaciteit van de CT Infobox beslaat. Door een samenwerkingsverband van de AIVD, het KLPD, het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de NCTb wordt gepoogd op een meer automatische wijze de verschillende systemen te kunnen doorzoeken. Hiervoor wordt een zogenoemde ‘zoekschil’ gecreëerd, die erop gericht is de naslagfunctionaliteit van de CT Infobox aanzienlijk te verbeteren. Hierdoor zou er meer capaciteit kunnen komen voor de andere hoofdfunctie van de CT Infobox, te weten de analysefunctie.
Het ontwikkelen van deze zoekschil is ingebracht in een groter project dat op het verwerken van informatie gericht is. In dit project wordt ook gekeken naar nieuwe methoden om gegevens te analyseren, bijvoorbeeld door middel van geautomatiseerde bestandsanalyse (datamining), waarmee aan de hand van vooraf vastgestelde zoekcriteria (profielen) bestanden kunnen worden doorzocht. De indruk bestaat dat het eigenlijke doel van het project ten aanzien van de zoekschil, dat erop gericht is om beter en sneller de bestanden te kunnen doorzoeken, op de achtergrond is geraakt. Voor de CT Infobox zelf heeft de zoekschil echter prioriteit.
De Commissie merkt hierover op dat het voor een adequaat functionerende CT Infobox van cruciaal belang is om te beschikken over een behoorlijk functionerend zoeksysteem. De Commissie beveelt aan met voorrang hierin te voorzien.”
CTIVD, Toezichtsrapport nr. 12 Inzake het onderzoek naar de Contra Terrorisme Infobox, 2007.
In 2007 zijn AIVD en KLPD de grootste leveranciers van Infoboxpersoneel, respectievelijk zo’n 12 en 10 fte. Waar RID-medewerkers klagen over arrogante AIVD’ers vinden Infobox-mensen vertegenwoordigers van hun huisbaas aanvankelijk dominant. Zij vertrouwen de CTIVD toe dat de AIVD een leidende positie innam ‘die niet overeenkwam met de (feitelijke) dagelijkse gang van zaken binnen de CT Infobox en die met het oog op een goede samenwerking ook niet wenselijk was’. Later is meer evenwicht tussen partijen ontstaan.
De militaire broer van de AIVD doet ook mee in de Infobox. De CTIVD: “De door de MIVD aangeleverde informatie heeft vooral betrekking op dreigingen van terrorisme en/of radicalisme tegen, maar ook binnen de krijgsmacht.” (Dat dit laatste ook voorkomt werd vorig voorjaar duidelijk toen Ahmed M. in het nieuws kwam, een sergeant van de luchtmacht die in 2015 naar Syrië was vertrokken om zich aan te sluiten bij IS. In september 2017 bleek dat bij Defensie vijf onderzoeken waren gestart naar aanleiding van meldingen over radicalisering.)
Verder leveren de Regionale Inlichtingendiensten van de politie informatie. Ze krijgen van de Infobox lijsten met personen, halen die door de politiesystemen en sturen bij een match de gevonden gegevens retour. Over de activiteiten van de CT Infobox informeert de AIVD in een ‘weekrapportage terrorisme’ de ministers van Justitie en van BZK, die een wekelijks bewindsliedenoverleg met betrekking tot terrorismebestrijding kennen.
FIU-NL, enthousiast partner in (onder meer) de CT Infobox
De Financial Intelligence Unit, een tamelijk onbekende organisatie die schuil gaat achter een postbusnummer in Den Haag, zorgt binnen de CT Infobox samen met de FIOD en de Inspectie SZW voor financiële informatie die gebruikt kan worden bij onder meer het voorkomen van terroristische aanslagen. De unit maakt deel uit van een mondiaal FIU-netwerk en betoont zich daar een zeer actief lid. In Nederland heeft het signaleren van financiële transacties die mogelijk verband houden met terrorisme, een ontwikkeling doorgemaakt, waarbij die activiteit steeds effectiever is geworden. De laatst bekend geworden cijfers laten een verdubbeling van het aantal verdachte transacties zien. Klik hier voor het hele FIU-verhaal.
Voor overleg over de opvolging van adviezen en onderlinge afstemming binnen de CT Infobox bestaat een ‘Coördinerend Beraad’ onder voorzitterschap van een AIVD-directeur. Het beraad bestaat verder uit leidinggevenden binnen de box van AIVD en KLPD en afgevaardigden van de deelnemende organisaties op managementniveau, maar ook weer niet van allemaal. Daarover, en over de daaraan ten grondslag liggende uiteenlopende posities van die partijen, kraakt de CTIVD (en soms ook Infoboxers zelf) een reeks kritische noten. Zo viel de FIOD onder artikel 60 van de Wiv 2002 en mocht dus werk doen voor de AIVD, maar zat de dienst niet in het Coördinerend Beraad. Voor de IND gold het omgekeerde: wel in het beraad, geen artikel 60-bevoegdheid. In mei 2006 gaat een voorstel naar de Kamer om de Wiv te wijzigen (‘Post-Madrid maatregelen’) en de IND onder artikel 60 te brengen.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een aparte status. Minister Remkes schrijft daarover in september 2005 in een brief aan de Tweede Kamer (waarin hij ook kritiek van het toenmalige College Bescherming Persoonsgegevens op de gegevensverwerking en onjuiste beeldvorming tracht te pareren door te stellen dat het CBP het niet goed heeft begrepen: ‘misvattingen in de gepleegde analyse […], waaraan vervolgens onjuiste conclusies worden verbonden’). Wat het OM betreft, in de praktijk is het de landelijk officier van justitie voor terrorismebestrijding die aan de CT Infobox verbonden is. Hij brengt weinig informatie in (is ook geen artikel 60-ambtenaar, zijn betrokkenheid stoelt op een ander Wiv-artikel) en dan vooral over lopende strafzaken. Het belang van zijn aanwezigheid is vooral dat hij de kwaliteit van de conceptadviezen checkt. Remkes schrijft wat huiselijk over zijn bijzondere positie: “Deze kan het beste als volgt worden omschreven: het OM heeft geen zitting in de CT Infobox, maar zit er bij.”
Mondelinge afspraak
De meest bijzondere positie is die van de coördinatie terrorismebestrijding (NCTb, inmiddels NCTV). Die organisatie staat niet in de Wiv, evenmin in het Infobox-convenant en is geen deelnemer in de CT Infobox. Er zit alleen een vertegenwoordiger bij het Coördinerend Beraad. De CTIVD wijst erop dat dergelijke betrokkenheid ‘niet gestoeld [is] op een wettelijke grondslag’. Zij ‘vloeit voort uit een mondelinge afspraak’. De CTIVD ontleent dat aan de Kamerbrief van Remkes van maart 2005, maar daarin zoekt men tevergeefs naar informatie over die afspraak.
Deelnemers aan de CT Infobox zijn ontevreden over de constructie. Zo vindt een aantal dat praten over gevoelige operationele gegevens niet kan, want voor het uitvoeren van zijn taken hoeft de NCTb daarover niet te beschikken. De CTIVD signaleert als gevolg daarvan ‘fricties in de samenwerking’. Aangezien de NCTb niet in het convenant voorkomt, moet zijn deelname in het beraad uit zijn algemene taak en bevoegdheden voortvloeien. Maar die zijn onduidelijk omdat de organisatie geen wettelijke grondslag kent. Er is alleen een instellingsbesluit.
Buiten coördinerende beraadslagingen van de CT Infobox bijwonen heeft de NCTb/NCTV er nog een andere relatie mee. De organisatie ontvangt adviezen met betrekking tot de zogenoemde ‘persoonsgerichte aanpak’. De toezichtcommissie is kritisch over de positie van de organisatie, die ze ‘een derde instantie’ noemt, en over die persoonsgerichte aanpak. Dat is een nieuw middel in de terrorismebestrijding, dat rond 2006 nadere vorm krijgt, maar al wel oud genoeg is om eerder een andere naam te hebben gehad: ‘persoonsgericht verstoren’.
De CTIVD omschrijft de persoonsgerichte aanpak als een methode die erop is gericht ‘een persoon van wie een terroristische dreiging uitgaat zodanig in de gaten te houden dat het voor hem, alsmede voor zijn omgeving, duidelijk wordt dat hij onderwerp is van enigerlei onderzoek door de overheid’. Bedoeling is dan dat de persoon in kwestie zijn opvattingen bijstelt of van zijn plannen afziet. De NCTb kent een Regiegroep Persoonsgerichte Aanpak met daarin AIVD, KLPD, IND en de politie van de vier grote steden. De politie voert de persoonsgerichte aanpak uit. Dat gebeurt in 2007 echter maar door ‘enkele regionale politiekorpsen’. Die gebruiken bestaande bevoegdheden met als juridische basis de politiële openbare orde-taak.
Het optreden van de NCTb in dat geheel kent geen wettelijke grondslag, signaleert de CTIVD, en ook het instellingsbesluit is niet duidelijk over taken en verantwoordelijkheden. Daardoor zijn er binnen de CT Infobox discussies en meningsverschillen over hoe ver ieders bevoegdheden en verantwoordelijkheden gaan. Reguliere Infobox-adviezen gaan naar organisaties die bevoegd zijn om maatregelen te nemen. Zo niet de NCTb. Die kan het advies doorsturen naar een wel bevoegde instantie, in dit geval de burgemeester van de gemeente waar verstoord moet gaan worden. Deelnemers in de Infobox vragen zich af waarom de NCTb daar tussen moet zitten. Ook de CTIVD vindt dat het efficiënter en transparanter kan.
De commissie plaatst eveneens vraagtekens bij de controle van de gemeenteraad op het handelen van de burgemeester, omdat dat doorgaans gebaseerd is op geheime informatie. Dat bemoeilijkt het afleggen van verantwoording.
Betwijfeld wordt of wat de Politiewet over de openbare orde zegt voldoende juridische basis biedt voor de persoonsgerichte aanpak. Het toezichtsorgaan bepleit ‘een expliciet wettelijke grondslag, waarin ieders rol en verantwoordelijkheden duidelijk zijn beschreven en waarin de vereisten voor het kunnen toepassen van het middel voldoende helder zijn’. Overigens plaatst de CTIVD een wat ontnuchterende kanttekening: “Opgemerkt dient nog te worden dat weinig bekend is over de effectiviteit van de inzet van de persoonsgerichte aanpak.”
Wissen als we tijd hebben
Je kunt er (soms iets te makkelijk) in komen, maar kan iemand de CT Infobox ook uit? Zeker kan dat. Volgens de CTIVD word je ‘van de lijst gehaald’ als blijkt dat je ‘niet (meer) relevant’ bent, als je emigreert of wordt uitgezet, of als je een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer krijgt. Van de lijst gehaald worden betekent niet per se dat je in Victis gedeletet wordt: “Het verwijderen komt momenteel feitelijk neer op het niet verder behandelen van deze personen door de CT Infobox.”
De CTIVD signaleerde, zoals hierboven opgemerkt, ongerustheid over vermeende ongebreidelde gegevensuitwisseling. Maar heeft ze dergelijk driest dataverkeer ook waargenomen? Nee. “De Commissie is van oordeel dat de verwerking van (persoons)gegevens in de CT Infobox beantwoordt aan de daarvoor gestelde vereisten, behoudens de gegevensverwerking van personen die ten onrechte op de lijst staan. […] Van een ongebreidelde uitwisseling van informatie is geen sprake.”
Maar er staan dus wel personen onterecht in de lijst. Dat hangt mede samen met de ook gesignaleerde tekortschietende intake. “Als duidelijkheid bestaat over de reden(en) waarom een persoon in de CT Infobox is opgenomen, is het naar het oordeel van de Commissie ook eenvoudiger om in een latere fase te beoordelen of het nog steeds terecht is dat de persoon is opgenomen in de CT Infobox. De Commissie vindt dat dan scherper kan worden beoordeeld welke personen van de lijst van de CT Infobox kunnen (of zelfs moeten) worden verwijderd.”
In de acht jaar na het rapport van het toezichtsorgaan lijkt er op dat punt nog niet veel veranderd. “Het screenen wie van de lijst af kunnen is iets dat je doet als je voldoende tijd hebt, maar we doen het wel hoor, tussendoor,” bekent een Infoboxmedewerker. Hij wordt geciteerd in het rapport ‘Ruimte om te delen. De CT Infobox tien jaar in werking’ uit 2015.
Dit evaluatierapport is als een soort jubileumuitgave veel positiever dan het CTIVD-toezichtsrapport van 2007. Inmiddels kunnen (sinds 2008) de systemen van AIVD, IND en politie geautomatiseerd worden geraadpleegd, is (in 2009) de Koninklijke Marechaussee ingestapt, staat (sinds 2010) de NCTV als partner in het convenant, startte (in 2011) een proef met de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), die intussen met onder meer de Arbeidsinspectie de nieuwe Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) is gaan vormen, (sedert 2012) ook Infoboxdeelnemer.
Sinds september 2017 heeft de Inspectie SZW vanuit de Infobox lijntjes naar UWV, SVB, gemeenten en DUO. Daartoe zijn het Besluit politiegegevens en het Besluit SUWI (Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen) gewijzigd. Zo kan de inspectie bij genoemde organisaties informeren of iemand een uitkering of studiefinanciering heeft om vervolgens, als die persoon is ‘uitgereisd’ om zich bij een terroristische organisatie aan te sluiten, de betreffende instantie daarover te informeren en de financiële ondersteuning kan worden gestaakt. Een enthousiaste Infoboxer zei in 2015 al in het evaluatierapport: “Ik wil niet zeggen dat heel Nederland er nu zo’n beetje in zit, maar het scheelt niet veel. In elk geval hebben we alle relevante instanties die een opsporingsbevoegdheid hebben. We hebben de informatie of we kunnen er aan komen.” De CT Infobox heeft toegang tot ruim negentig gegevensbestanden.
In 2007 deed de CTIVD vanwege het grote aantal onduidelijkheden binnen en rond de CT Infobox de aanbeveling er een wettelijke regeling voor te maken. Het rapport van 2015 roept die aanbeveling in herinnering en stelt dat die vooral verband hield met ‘fricties in de samenwerking’ die zich voordeden ‘op managementniveau’. Maar: “Inmiddels is er volgens geïnterviewden van deze fricties nauwelijks nog sprake.” Dat niet iedereen in de box een artikel 60-status heeft moet volgens sommigen wel tot aanpassing van de Wiv leiden, maar anderen vinden weer ‘dat de huidige praktijk op dit punt prima functioneert’. Hoe zich deze passage in het rapport verhoudt tot wat de ministers Ernst Hirsch Ballin van Justitie en Ter Horst van BZK in januari 2010 aan de Kamer schreven (namelijk dat er ‘wordt gewerkt aan een wettelijke basis voor de Contraterrorisme Infobox’) is onduidelijk.
Samen een bakkie doen
Nauwelijks nog frictie dus, volgens de jubileumuitgave, ook geen wantrouwen. Werknemers verklaren, omdat iedereen de strengste screening heeft ondergaan en aan hetzelfde veiligheidsregime onderworpen is, elkaar ‘helemaal te vertrouwen’. Daarnaast hebben de onderzoekers nog een factor geïdentificeerd die het onderlinge vertrouwen versterkt, namelijk dat ‘medewerkers van de CT Infobox op dezelfde gang werken in het gebouw van de AIVD en elkaar dus ook fysiek ontmoeten en samen koffie drinken’.
Nog een opmerkelijke redenering, ofschoon maar een vermoeden, dat de stelling over toegenomen vertrouwen moet onderbouwen: “Hoewel we geen onderzoek hebben verricht naar overwegingen die een rol spelen bij het aanmelden van personen bij de CT Infobox, valt het op dat een groot deel van de subjecten in de box door de AIVD en de politie worden aangemeld. Als deze partijen het idee zouden hebben dat de informatie die zij over personen hebben verkeerd zou worden gebruikt, zouden ze daar vermoedelijk terughoudend in zijn.”
Intussen is er volgens het evaluatierapport discussie ontstaan of het Infoboxwerk niet kan worden verbreed naar andere doelgroepen. “Er is in de CT Infobox een vorm van informatiedeling tot stand gebracht die smaakt naar meer. Door op dergelijke wijze informatie over personen bijeen te brengen zouden ook andere dreigingen, zoals vormen van georganiseerde misdaad, beter aangepakt kunnen worden.”
Opmerkelijk, want in 2007 had de CTIVD daarvan ook al melding gemaakt. De namenlijst in Victis, overwogen de CT Infobox en het Coördinerend Beraad toen, zou kunnen worden doorgespeeld naar de Criminele Inlichtingeneenheden (CIE’s, naast de RID bij elk regionaal politiekorps aanwezig). De CIE verzamelt inlichtingen over georganiseerde criminaliteit. Terrorisme wordt daartoe ook gerekend. De CTIVD wees het idee echter af omdat namen doorgeven strijdig was met de Wiv, het daarin geregelde gesloten verstrekkingensysteem en de AIVD-verplichting tot geheimhouding van het actuele kennisniveau van de dienst. Met instemming constateerde de CTIVD in 2007: “Besloten is de lijst van de CT Infobox niet te verstrekken aan de CIE’s.”
In 2015 is het idee dus nog niet geheel van tafel, aldus het evaluatierapport, dat echter ook twijfels signaleert. “Van de andere kant werkt de CT Infobox juist zo goed omdat alles wat gedaan wordt in het teken staat van terrorismebestrijding en daarmee ervaren wordt als een gedeelde maatschappelijke opgave. Op het moment dat dit doel wordt verbreed zal er discussie ontstaan over de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van de informatiedeling, en zullen partijen zich afvragen of het legitiem is om informatie te delen voor een nieuw maatschappelijk doel. De CT Infobox werkt juist zo goed, omdat het gericht is op een hele kleine en specifieke doelgroep. Verbreding zal mogelijk meer problemen met zich meebrengen dan oplossen.”
Saillante conclusie van de evaluatie: “Een overkoepelend beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt, is dat samenwerking en informatiedeling binnen de CT Infobox tot stand kon worden gebracht.” Wat pover misschien: in een voorziening om samen te werken met het delen van informatie is men gaan samenwerken en informatie gaan delen. Maar men is wel content met zichzelf: “Partners die in de box werken zijn tevreden over de samenwerking en informatiedeling in de box en met de resultaten die door samenwerking worden bereikt.” Ook het Coördinerend Beraad is positief, met name over de snelheid van opereren, het integrale karakter van de beoordeling van informatie en het ‘maatschappelijk rendement’. Beraad en werknemers zien de CT Infobox ‘als een belangrijk instrument in de strijd tegen terrorisme’.
Het rapport is afkomstig van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van (tegenwoordig) Justitie en Veiligheid, dat onlangs in het nieuws kwam door politiek gemotiveerd bijstellen van onderzoeksresultaten. Daarvan zal hier vermoedelijk geen sprake zijn. Betrokkenen mogen een goed gevoel over hun bezigheden hebben, maar één WODC-waarneming zal de vreugde toch wat temperen:
“Het is niet goed mogelijk om empirisch vast te stellen of het gevaar van personen die vanuit het oogpunt van terrorisme en radicalisering een risico vormen voor de Nederlandse samenleving is verminderd door de oprichting van de CT Infobox.”
WODC, Ruimte om te delen. De CT Infobox tien jaar in werking, 2015.
Regionale CT Infobox
Kort na de lancering van de landelijke CT Infobox ontstaat ook de wens voor een regionale variant. De korpschefs van de politieregio’s Noord- en Oost-Nederland zijn de grondleggers. De regiobox moet informatiestromen van AIVD, RID en politie combineren en zo bijdragen aan de strijd tegen radicalisering en islamistisch terrorisme.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties komt in oktober 2005 met richtlijnen waarbinnen de RID’en mogen participeren in de nieuwe regionale CT Infobox. Dat document is volgens het ministerie niet openbaar. Bij de Politieacademie is meer informatie te vinden over de inrichting van de regiobox. Een student citeert in zijn ‘meesterstuk’ de doelstellingen zoals die door de initiatiefnemende korpschefs zijn geformuleerd:
“Binnen de regionale informatiebox:
1. Actief informatie afstemmen en beoordelen betreffende relevante regionale targets, met betrekking tot het islamistisch radicalisme en terrorisme;
2. Het inrichten van een eenduidige regionale informatiebox binnen de korpsen in Noord- en Oost Nederland, waarin zoveel als mogelijk informatie wordt gedeeld tussen de AIVD en het politiekorps aangaande islamistisch radicalisme en terrorisme;
3. Het laten aansluiten van de regionale informatiebox bij het (toekomstige) intelligencemodel van de politie en het inlichtingenmodel van de AIVD. Dit is gericht op een optimale samenwerking tussen de betrokken diensten, vanuit het uitgangspunt: “delen wat kan, scheiden wat moet”;
4. Het signaleren van trends op het gebied van islamistisch radicalisme en terrorisme en het permanent beschikbaar hebben van een (netwerk)analyse op dat terrein.
Buiten de regionale informatiebox:
1. Het onderling kunnen uitwisselen van lokale beelden tussen de regionale informatieboxen, met als doel deze lokale beelden te versterken (het feitelijk uitwisselen van informatie en inlichtingen vindt plaats conform de wettelijke voorschriften). Dit geschiedt door de hoofden RID in samenwerking met de AIVD;
2. Het mogelijk maken van bestuurlijke actie, het tegenhouden (het voorkomen), het verstoren en/of strafrechtelijk vervolgen van netwerken of individuele targets.
De informatiebox is gericht op het kunnen sturen van gerichte acties door het bevoegd gezag in de drie domeinen (opsporing, openbare orde, werven van inlichtingen). Er is geen informatieplicht van de RID/AIVD aan de informatiebox. De RID/AIVD is wel gericht op het maximaal afstemmen van informatie. Er wordt een targetlijst gemaakt. De RID en de regionaal informatie coördinator (RIC) kunnen targets aandragen. De chef van de RID draagt zorg dat AIVD-gegevens altijd uit de analyses kunnen worden verwijderd. [...] Daarnaast zorgt een aan de Regionale Informatie Box gekoppeld informatieoverleg voor een informatieuitwisseling tussen meerdere diensten volgens het principe van ‘need to know’ in plaats van ‘nice to know’.”
Regionale Informatie Box, Radicalisme en Islamistisch Terrorisme, Politieregio’s Noord- en Oost Nederland, versie 9 november 2005. In Verstoren ..….of ……(Ver)binden?, A. Garssen, Meesterstuk april 2006.
‘Maximaal afstemmen van informatie’ dus, door middel van een infobox én een daaraan gekoppeld informatieoverleg. De doelstellingen lijken ambitieuzer dan wat later in de praktijk daadwerkelijk plaatsvindt.
De toenmalige Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) rapporteert eind 2006 over de uitwisseling van politie-informatie en schrijft onder meer over de regionale CT Infobox. Op dat moment hebben al meerdere politiekorpsen een dergelijke box. De Inspectie OOV signaleert dat korpschefs graag willen beschikken over AIVD-informatie, zodat ze hun werk goed kunnen uitvoeren en daarbij geen andere diensten in de wielen kunnen rijden. De AIVD kijkt daar anders tegenaan en wil het delen van kennis zo veel mogelijk beperken. De dienst voert aan dat informatie niet door elkaar mag gaan lopen en dat het zelfs bij wet verboden is om ‘bronnen, de werkwijze of het actueel kennisniveau van de AIVD bekend te maken’. Tegelijk begrijpt de geheime dienst dat de korpsen een goed overzicht willen hebben van de beschikbare kennis. De regionale CT Infobox is volgens de AIVD een ‘acceptabele manier om de gesignaleerde problematiek, althans ten dele, op te lossen’.
Blijkbaar resulteert de gevonden oplossing in een minder uitgebreide regiobox dan aanvankelijk door de politie gewenst. De Inspectie OOV schrijft althans: “Het gaat dan om overlegstructuren, niet om echte boxen.” Ook hier maakt de AIVD zijn dominante positie duidelijk: de nationale dienst leidt, de regionale volgt.
Geen ‘echte’ box dus, maar een manier om te overleggen. In april 2008, anderhalf jaar later, gebruikt minister van Binnenlandse Zaken Guusje ter Horst woorden van gelijke strekking in een reactie op vragen uit de Tweede Kamer:
“In zijn algemeenheid moet worden gesteld dat het hierbij niet gaat om een zelfstandig organisatieonderdeel, maar om een overlegvorm binnen de verschillende regiokorpsen.
Dit overleg beperkt zich tot het afstemmen van de informatiebehoefte tussen enerzijds het regiokorps en anderzijds de AIVD. Gedurende dit overleg wordt geen informatie gedeeld. Het gaat hierbij slechts om afstemming en het informeren van de verschillende betrokken partijen […] binnen een regiokorps, waarna de werkzaamheden en de informatieverstrekking overeenkomstig de voor de verschillende partijen van toepassing zijnde wettelijke bepalingen worden uitgevoerd.”
Lijst van vragen en antwoorden inzake het CTIVD-toezichtsrapport over onderzoek naar samenwerking tussen de AIVD, RID en KMar (Kamerstukken II 2007/08, 29 924, nr. 23)
Enkele maanden later sluit de politie weer aan bij de discussie. De ‘Strategische beleidsgroep intelligence’ van de Raad van Hoofdcommissarissen schrijft in ‘Waakzaam tussen wijk en wereld’ het volgende: “We stappen af van de benaming regionale CT-infobox. Het roept te veel een associatie op met de landelijke box, waarin vrijelijk informatie over subjecten wordt uitgewisseld. De WIV sluit dit uit.” Na deze datum zijn er ook geen verwijzingen meer te vinden naar een organisatie met de naam ‘regionale CT Infobox’.
Naast de discussie over de mate van informatievoorziening verschillen AIVD en RID ook van inzicht over de manier waarop kennis mag worden gedeeld. De Inspectie OOV heeft het in haar rapport van 2006 over een ‘blauwe’ en ‘groene’ variant van de regionale box: “In de groene variant wordt alle informatie (inclusief informatie die valt onder artikel 60 WIV 2002) door de RID geanalyseerd en ontstaat een integraal beeld. Daarna wordt de informatie, exclusief de artikel 60-informatie, nogmaals geanalyseerd ten behoeve van opsporing, openbare orde en handhaving. Landelijk is al langer een groene CT-info-box in werking. In de blauwe variant wordt eerst de informatie, exclusief de artikel 60-informatie geanalyseerd, waarna de RID de ‘eigen’ informatie daaraan toevoegt en verder veredelt. Bij de AIVD bestaat een voorkeur voor de groene variant. Bij de korpsen lijkt de blauwe variant favoriet."
Toch lijkt er een compromis gevonden te zijn. De eerdergenoemde Strategische beleidsgroep intelligence van de politie meldt dat beide varianten een plek hebben gevonden in de prakrijk. “De RID maakt twee analyses: Eén met geheime groene informatie en één zonder. De eerste wordt besproken met de artikel 60-functionarissen (de korpschef en eventuele andere aangewezen functionarissen). De tweede komt aan de orde in regulier regionaal overleg tussen bijvoorbeeld het regionaal informatieknooppunt, de RID en de vreemdelingendienst. Vanuit beide sporen vinden vervolgacties plaats. Als het om AIVD-informatie gaat, dan gebeurt dit alleen op basis van een ambtsbericht.”
Niettemin wijst de politie er nog op dat je een structuur en principes kunt hebben, maar dat dit niet het belangrijkste is:
“Hierboven staan structuur en uitgangspunten. Deze zijn belangrijk. Belangrijker echter is de cultuur van samenwerking. De politie zal samenwerking actief zoeken, actief schotten verwijderen, actief uitwisselen vanuit een basis van vertrouwen.”
Strategische beleidsgroep intelligence, Waakzaam tussen wijk en wereld. Nationaal Intelligence Model. Sturen op en met informatie, 2008.
Overigens meldt het WODC in zijn evaluatierapport dat regioboxen sinds 2007 personen op de landelijke lijst mogen zetten.
Nationale Politie
Sinds januari 2013 heeft de AIVD te maken met (een landelijke en tien regionale eenheden van) de Nationale Politie. De politie heeft nog altijd een cruciale taak in de bescherming van de democratische rechtsorde en staatsveiligheid, en eveneens eentje op het terrein van de openbare orde. Maar wat in het Inrichtingsplan voor de nationale politie (2012) onmiddellijk opvalt is dat de taken zijn ondergebracht bij verschillende afdelingen. Het lijkt een reactie op de lang voortdurende pettenkwestie (waarbij binnen één organisatieonderdeel werk werd verricht onder gezag van het hoofd van de AIVD en van de burgemeester), al valt dit in het inrichtingsplan niet te lezen als motivering om de taken nu formeel te scheiden. De twee afdelingen behoren wel tot eenzelfde dienst.
Tien eenheden hebben een Dienst Regionale Informatieorganisatie (DRIO), de landelijke eenheid kent een Dienst Landelijke Informatieorganisatie (DLIO). Beide moeten 24/7 zorgen voor actuele informatie om het politiewerk aan te sturen en te ondersteunen. Het inrichtingsplan: “De politie werkt vanuit één samenhangende informatieorganisatie (DLIO en DRIO) en één samenhangende informatiepositie, die op alle operationele niveaus is georganiseerd: analyse en veredeling van wijk tot wereld als gezamenlijke verantwoordelijkheid.”
De DRIO heeft zes afdelingen, de DLIO eentje meer, en bij allebei zit daar een afdeling Inwinning bij en een afdeling voor AIVD-werk: RID-WIV c.q. LID-WIV. De eerste i in de afdelingsnamen staat niet meer voor ‘inlichtingen’ maar voor ‘informatie’. Artikel 60-taken worden verricht binnen en vanuit een eigen afdeling Regionale c.q. Landelijke Informatiedienst - Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Medewerkers worden op voordracht van de korpschef aangewezen door de minister van (inmiddels) Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken.
De regionale afdeling Inwinning, die bijna drie maal zo groot is als de RID-WIV, houdt zich bezig met ‘de inwinning, analyse en verstrekking van heimelijke informatie op het gebied van openbare orde en (zware) criminaliteit’. Daartoe beschikt de afdeling over een Team Openbare Orde Inlichtingen (TOOI) en een, bijna drie keer zo groot, Team Criminele Inlichtingen (de voormalige Criminele inlichtingen Eenheid, CIE). Voor het OO-team noemt het inrichtingsplan als kerntaken het veredelen en analyseren van heimelijk ingewonnen informatie, het leveren van ‘incidentele verstrekkingen’ en van ‘informatierapporten, risico-inschattingen en dreigingsinschattingen op het gebied van openbare orde’, en het ‘actualiseren van veiligheidsbeelden op het gebied van openbare orde’.
De afdeling Regionale Informatiedienst - Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (RID-WIV) kent geen teams, maar staat als geheel wel onder leiding van een teamchef. Kern van het werk: het uitvoeren van ‘ondersteunende en eigenstandige taken’ in het kader van de Wiv en het vormen van de verbindende schakel tussen AIVD en lokaal bestuur.
De Dienst Landelijke Informatieorganisatie heeft een vergelijkbare opzet als zijn regionale pendant. Dat moet een waarborg vormen voor ‘synergie, samenwerking, informatie-uitwisseling en informatiecoördinatie’. De afdeling Inwinning is hier bijna vijf keer zo groot als de LID-WIV. Ze kent vier teams. Een daarvan doet ‘landelijke taken ten behoeve van alle teams Criminele Inlichtingen en Openbare Orde Inlichtingen van de eenheden‘. Verder is er het Team Contra Terrorisme-Infobox, met als kernactiviteit het uitvoeren van ‘taken voortvloeiend uit het samenwerkingsverband met de partners in de CT-Infobox’. De dagelijkse leiding van het team is in handen van twee coördinatoren: een operationeel leidinggevende van de AIVD en een operationeel specialist van de politie.
De landelijke Wiv-afdeling heeft net als de regionale geen separate teams en wordt ook geleid door een teamchef. Maar hier is sprake van extra sturing: “De afdeling LID-WIV valt rechtstreeks onder de dienstleiding en staat onder leiding van een teamchef.” De kerntaak houdt in het verzamelen van ‘politie-informatie omtrent personen van wie een ernstig vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat, ook wel dreigingsinformatie’.
Over het gezag en de sturing van de Wiv-onderdelen meldt het inrichtingsplan:
“De minister van BZK is op nationaal niveau eindverantwoordelijk voor werkzaamheden die door de AIVD en de afdeling RID-WIV en LID-WIV […] worden uitgevoerd in het kader van de WIV 2002. De korpschef is verantwoordelijk voor het beheer van de RID-WIV / LID-WIV, de minister van Veiligheid en Justitie is daarvoor politiek verantwoordelijk. […]
Het hoofd van de AIVD is het bevoegd gezag ten aanzien van de sturing op de uitvoering van artikel 60 WIV-taken door een RID-WIV en LID-WIV. Hij stelt in afstemming met de korpschef het gezag- en beheermodel en (gedelegeerde) bevoegdheden van de RID’en en LID vast. Ook worden op dit niveau afspraken gemaakt over de strategische focus van de activiteiten zoals die binnen de artikel 60-lijn in het daaropvolgende jaar worden uitgevoerd. Deze zijn geformuleerd in termen van strategische ambities, resultaten en doelstellingen en worden vastgelegd in een Nationaal Strategisch Jaarplan. Het Nationaal Strategisch Jaarplan bepaalt de kaders, die per eenheid worden uitgewerkt in een Regionaal Strategisch Jaarplan.”
Inrichtingsplan Nationale Politie, december 2012
Hoeveel politiemedewerkers doen er eigenlijk AIVD-werk? Hoeveel paar ogen en oren monitoren de regio? Bob Hoogenboom schatte in 2009 het aantal medewerkers van de Regionale Inlichtingendiensten op ‘een kleine 400’. Ook schreef hij dat het aantal mensen voor AIVD-taken ongeveer gelijk was aan dat voor openbare orde-inlichtingen. Dat is dus zo’n 200. Momenteel bedraagt de formatie van de RID’en 202 (zie de tabel hieronder). Dat zou dan betekenen dat sinds 2009 het aantal politiemensen met AIVD-taken gelijk is gebleven.
Een ander door Hoogenboom genoemd cijfer veroorzaakt evenwel weer twijfel aan die gevolgtrekking. Na de terroristische aanslagen in Madrid en de moord op Theo van Gogh in 2004 kreeg de politie extra geld om decentraal de inlichtingen-, verwerkings- en analysecapaciteit uit te breiden. De korpsen moesten de RID-formatie op 0,38 procent van de korpssterkte brengen. Hoogenboom haalt een brief van de portefeuillehouder Intelligence van Raad van Hoofdcommissarissen van 22 juli 2006 aan met de mededeling dat alle korpsen die norm halen. Zoals de tabel laat zien, is anno 2018 ook sprake van een dergelijk percentage. Maar het verschil met toen is dat de openbare orde-taken nu niet meer bij de RID zitten. Als het percentage gelijk is gebleven en OO-werk inderdaad even omvangrijk was als AIVD-werk betekent dat juist een verdubbeling van de formatie voor AIVD-taken.
Overigens had Hoogenboom de informatie over genoemde brief van de Raad van Hoofdcommissarissen uit antwoorden die minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken in april 2008 gaf op vragen uit de Kamer. Daarin schrijft de minister: “Inmiddels zijn er 319 RID-ers belast met de uitvoering van inlichtingenactiviteiten (exclusief de (plv) korpschef en de tactische chef).” Anderhalf jaar later komt Hoogenboom: “Naar schatting zijn anno 2009 een kleine 400 RID-functionarissen belast met de uitvoering van inlichtingenactiviteiten, exclusief de (plaatsvervangende) korpschef en de tactische chef.” Dan moet er in een jaar, zelfs na het halen van de norm van 0,38 procent, dus nogal wat zijn bijgekomen.
Hoe dit allemaal zij, onderstaande cijfers zijn van de politie zelf.
FORMATIE AFDELING WIV PER EENHEID |
|||
Organisatieonderdeel |
Totaal |
RID/LID-WIV |
% eenheid |
Noord-Nederland |
4.114 |
16 |
0,39 |
Oost-Nederland |
6.972 |
27 |
0,39 |
Midden-Nederland |
4.955 |
20 |
0,40 |
Noord-Holland |
3.499 |
14 |
0,40 |
Amsterdam |
5.467 |
21 |
0,38 |
Den Haag |
6.163 |
24 |
0,39 |
Rotterdam |
6.108 |
24 |
0,39 |
Zeeland - West-Brabant |
3.499 |
13 |
0,37 |
Oost-Brabant |
3.184 |
12 |
0,38 |
Limburg |
2.924 |
12 |
0,41 |
Landelijke eenheid |
5.155 |
19 |
0,37 |
Politiedienstencentrum |
6.863 |
|
|
Korpsleiding |
5 |
|
|
Staf korpsleiding |
413 |
|
|
Politieacademie |
897 |
|
|
Totaal |
60.215 |
202 |
0,34 |
(Bron: Beheersplan 2018-2022) |
We vinden nog een document met een heel lange naam, waarin over het veelvuldig in dit verhaal voorkomende ‘pettenprobleem’ iets bijzonders wordt opgemerkt. Dat document is de ‘Selectielijst voor de archiefbescheiden van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de nog niet overgedragen archiefbescheiden van zijn voorgangers de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) en de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) vanaf 1946’. Het is van september 2015.
Daaruit blijkt dat het inrichtingsplan op papier dan wel een scheiding van OO- en AIVD-werk mag hebben aangekondigd, maar dat die er in de praktijk na drie jaar nog niet is. “Op het moment van schrijven is de volledige scheiding van de openbare orde en de nationale veiligheidswerkzaamheden van de artikel 60-WIV diensten nog niet voltooid.” De AIVD zegt het hier zelf. Het is voor het personeel wel iets om naar uit te zien, want het stuk schetst tevens de toekomstige situatie. Als ‘de artikel 60 WIV diensten van de Nationale Politie nog uitsluitend voor de AIVD werken’ krijgen ze de beschikking over ‘een nieuw automatiseringssysteem’.
Open vragen
Het vorenstaande maakt duidelijk dat door journalisten en andere onderdanen van de Staat der Nederlanden uit openbare bronnen best boeiende gegevens zijn in te winnen over de handel en wandel van de geheime dienst. Maar ook dat de verzamelde informatie nog vragen open laat. Wat ligt dan meer voor de hand dan betrokken organisaties zelf te raadplegen? De AIVD houdt zijn online-bezoekers voor: “Hoe geheim is de AIVD? Kijk rond op deze website en ontdek hoe open wij zijn.” Dat zou dan, behalve uit het feit dat de dienst in het telefoonboek staat, blijken uit de omstandigheid dat men ‘elk jaar een jaarverslag’ uitbrengt. Dat laatste moet wel behoorlijk worden gerelativeerd. Het meest recente openbare verslag (met het oog op het Wiv-referendum eerder uitgebracht dan andere jaren) telt 20 pagina’s, dat van 2004 bevat er 139.
‘Ontdek hoe open wij zijn’, maar op een verzoek om een gesprek gaat de AIVD niet in. Daarom hebben we een lijstje met vragen aan de dienst voorgelegd. Dat maakt wel een reactie los, maar erg informatief is die niet. Zo vond de CTIVD dat de CT Infobox een eigen wettelijke regeling moest krijgen en werd in 2010 de Tweede kamer erover ingelicht dat er ‘wordt gewerkt aan een wettelijke basis voor de Contraterrorisme Infobox’. We vragen waar te vinden is hoe dat dan is geregeld. Antwoord: “De CT infobox valt onder het wettelijke regime van de AIVD. Afspraken hierover zijn vastgelegd in een convenant.” Waarna de dienst verwijst naar het rapport van het WODC van 2015 (dat daarover geen uitsluitsel geeft, maar daarentegen signaleert dat over een wettelijke regeling de meningen uiteen lopen).
Wanneer we verzoeken om een meer adequate reactie op onze vragen volgt een verwijzing naar (eerder hierboven voorbijgekomen) Kamerbrieven uit 2005 en de nieuwe Wiv 2017. Die bevat een bepaling over geautomatiseerde bevraging van gegevensbestanden, waaraan een algemene maatregel van bestuur nog regels voor ‘technische en organisatorische maatregelen’ moet stellen.
En waar de CTIVD een aantal onvolkomenheden beschrijft van de automatisering bij de CT Infobox en adviseert daar snel iets aan te doen, mag de buitenwereld niet weten wat met die aanbeveling is gedaan: “Vanwege veiligheidsredenen geeft de CT infobox geen gedetailleerde inkijk in zijn automatisering.” Opnieuw onder verwijzing naar het WODC. Gevraagd naar een reactie op de CTIVD-bemerkingen uit 2012 over de automatisering van de RID’en de ontoereikende aansluiting op de AIVD, wil de dienst slechts kwijt: “Het is van groot belang dat de inlichtingendiensten zo goed mogelijk zijn aangesloten op het werkproces van de AIVD. Dit is een continu proces, waar we verder niet over in detail kunnen treden.”
Ook op dit punt komt in tweede instantie enige nadere informatie. Aansluiting van de ID’s (‘Inlichtingendiensten’ volgens de AIVD, die het in het inrichtingsplan voor de politie gehanteerde ‘Regionale Informatiediensten’ niet gebruikt) ‘op ons werkproces is een continu proces’. En dat heeft als doel ‘dat de medewerkers bij de inlichtingendiensten beschikken over de informatie om hun werk te kunnen doen’. Echter: geen verdere details.
Nog meer informatie gedeeld
Zeer onlangs zijn we gestuit op een nieuw fenomeen: de Infocel Contra-terrorisme & radicalisering (CTER). Daarbinnen wisselen IND enerzijds en politie en Kmar anderzijds informatie uit in het kader van de terrorismebestrijding. Op 30 december 2017 tekenden die partijen daarover een convenant. De gedachte ligt voor de hand dat er toch al een CT Infobox is, waarom zou er dan nog een infocel bij moeten komen? Een vraag naar de mogelijke verschillen is in eerste instantie aan de AIVD niet besteed: “CTER is een samenwerkingsverband van de marechaussee waarbinnen informatie wordt gedeeld met bijvoorbeeld de militaire inlichtingendienst MIVD en de politie. Dat heeft een heel ander doel dan de CT Infobox.” Er kan niet serieus naar gekeken zijn: de MIVD komt in dat hele convenant niet voor. In tweede instantie krijgen we een uitleg over de CT Infobox, maar de AIVD-woordvoerder is ‘nog niet achter de exacte invulling van de Infocel CTER’. Misschien weet de politie meer.
Dan is er nog een kwestie rond de scheiding van openbare orde-taken en AIVD-werk, waarop al meer dan tien jaar wordt aangedrongen, maar die in 2015 nog altijd niet volledig is doorgevoerd. Is het nu wel voor elkaar? “Ja, sinds 1 januari 2017 zijn alle inlichtingendiensten bij de eenheden van de Nationale Politie omgevormd tot inlichtingendienst Wiv,” aldus de AIVD.
Verstrekt de AIVD mondjesmaat informatie, bij de politie is van een neiging tot transparantie, een belofte die menig bestuurder in de openbare sector tegenwoordig in de mond bestorven ligt, helemaal geen sprake. We stelden de eerste vraag een maand geleden en na een herinnering een week later heette het: “De WIV raakt voornamelijk de AIVD. Het is dan ook niet aan de politie om daar nu iets over te zeggen.” Na onze tegenwerping dat de afdelingen RID-WIV politieonderdelen zijn blijft het weer een week stil en lopen pogingen tot telefonisch contact telkens vast. Als het uiteindelijk wel lukt verwijst de politie naar een verzonden e-mail, die we echter nooit hebben ontvangen.
We besluiten net als bij de AIVD ook de politie een vragenlijst te sturen, waarop men aanvankelijk laat weten zich niet geroepen te voelen tot het verstrekken van antwoorden, maar dat aan de AIVD over te laten. Wanneer we nogmaals benadrukken dat de RID-WIV een politieafdeling is lijkt alsnog enige bereidheid tot reageren op de vragen te ontstaan. Voor het afsluiten van deze tekst is echter niets meer van de politie vernomen.
Waarschijnlijk is de afdeling voorlichting van de politie zich er niet van bewust dat zulk optreden er niet aan bijdraagt het reeds in 2009 door Hoogenboom geschetste beeld van politieagenten, waar ze bij de AIVD om lachen als waren het een soort amateurspionnen, op te poetsen. De politie staat niet voor haar zaak met daaraan verbonden eigen verantwoordelijkheden, ze verwijst naar een kennelijk nog altijd dominante partner en licht haar opereren niet toe.
OO nog steeds ondergeschoven kind
Nu we bij de politie bot vangen kunnen we van die kant geen informatie verwachten over hoe het met de uitvoering van de openbare orde-taak gesteld is. Hoe zit het bijvoorbeeld met de aansturing en controle door de burgemeester? Gaat men bij de politie nog steeds zijn eigen gang?
We laten over de actuele situatie Sven Brinkhoff aan het woord, universitair docent Strafrecht aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. Dat de scheiding van OO-taken en AIVD-werk niet meteen met de vorming van de Nationale Politie een feit was, verbaast hem niet. Voor beide taken werkte de RID met informanten. “Dat moet ook allemaal gescheiden worden, daar kan tijd in gaan zitten.” Het tweepettenprobleem ligt nu in zekere zin bij de chefs van de DRIO’s. “Die gaan daar over het algemeen goed mee om.” Volgens Brinkhoff konden In de oude situatie RID-chefs dat ook.
Hij wijst er wel op dat waar de afdelingen RID-WIV en LID-WIV onder het strenge wettelijke toezicht staan, zoals de WIV dat voorschrijft, het functioneren van en de controle op het Team Openbare Orde Inlichtingen nog altijd slecht is geregeld. Het zijn heel verschillende dingen. “Bij radicalisering zie je dat bijvoorbeeld goed. De AIVD wil in de gaten houden wat er gebeurt en wie iets doet, maar de burgemeester is meer bezig met het bewaren van de openbare orde. Het team TOOI valt onder de controle van de burgemeester. Dat is formeel al een veel minder zware controle en in de praktijk betekent het helemaal weinig. Er is de facto dus geen goede controle op wat het TOOI doet en welke bevoegdheden ze gebruiken.”
Daar komt nog iets bij, signaleert Brinkhoff. “Er is nog steeds geen specifieke regeling voor wat het TOOI precies mag. Er is artikel 3 van de Politiewet, maar die stelt alleen in algemene zin wat de politie moet doen. Als aanvulling is er de Handleiding uit 2000, maar ook die is op verschillende manieren te interpreteren. Ondanks veelvuldig aandringen door meerdere deskundigen en betrokkenen is dit nog niet goed geregeld. Het blijft een ondergeschoven kind in de hele keten. En dus gaan de teams door met stelselmatig observeren en het inzetten van een informant als infiltrant, terwijl daar geen wettelijke basis voor is. Mensen in de sector vertellen mij dat er geen bereidheid is om de bevoegdheden expliciet te regelen. Dan zou er misschien vast worden gelegd dat het TOOI ook formeel veel meer mag dan nu het geval is en dat ligt gevoelig. Door het vaag te houden kan een team de bevoegdheden zelf invullen.”
Verdrag overtreden
Vaagheid mag het team in de praktijk goed uitkomen, formeel maakt het zich schuldig aan overtreding van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. “Het EVRM stelt dat er een specifieke regel moet zijn, op basis waarvan er stelselmatig mag worden geobserveerd. Observatie is stelselmatig als er een goed beeld kan worden gevormd van iemands leven. Dan is er sprake van inbreuk op de privacy. Je mag best een keer een individu volgen, maar niet stelselmatig. Het TOOI creëert een eigen speelveld en is daar zelf de regisseur. Dit kan allemaal goed gaan, als we ervan uitgaan dat de medewerkers allemaal nette mensen zijn. Waarschijnlijk is dit in grote mate ook zo, maar het is geen gezonde manier van werken in een politieorganisatie.”
De nieuwe Wiv zal niet veel invloed hebben op de Wiv-afdelingen bij de politie, verwacht Brinkhoff. Ongevraagd bevestigt ook hij het aloude beeld van de verhouding AIVD-RID: “De AIVD liet een RID nooit veel doen en dat zal niet veel veranderen.”
Los van de nieuwe Wiv ziet Brinkhoff de overheid steeds meer informatie verzamelen en bundelen over haar burgers. “Ik begrijp dat mensen daar soms bezorgd over zijn. Er wordt niet altijd voldoende uitgelegd waarom een maatregel nodig is.”
Weinig veranderd
Wat vinden burgemeesters er zelf van? We benaderen Arnhem, Den Haag, Rotterdam en Utrecht, waar burgemeesters worden afgeschermd door ‘woordvoerders’ en ‘communicatieadviseurs’ die menen dat onze vragen uitsluitend de politie betreffen en derhalve aan het verkeerde adres worden gesteld. We moeten bij de politie zijn, luidt de boodschap. Ook dit kan worden opgevat als teken dat er weinig veranderd is. In het eerste decennium van deze eeuw verschijnt een aantal rapporten, waarin een reeks tekortkomingen wordt gesignaleerd rond activiteiten van de landelijke en regionale geheime dienst, AIVD en RID, rond politietaken met betrekking tot de openbare orde en de belabberde sturing door de verantwoordelijke instantie, de burgemeester, en geen van die partijen is bereid -nou ja, de AIVD een klein beetje- duidelijkheid te verschaffen over de vraag hoe het er nu mee staat. De voorkeur voor het verwijzen van het kastje naar de muur en het niet demonstreren van een eigen streven naar transparantie voedt intussen de gedachte dat er sinds al die rapporten wel eens heel weinig verbeterd zou kunnen zijn.